Per jaar worden in Nederland zo’n 5.000 defibrillatoren (ICD’s) geplaatst, vaak bij patiënten met hartfalen. Maar dankzij steeds betere behandelingen en medicatie rijst de vraag of al deze patiënten wel een ICD nodig hebben. Alexander Maass, cardioloog in het UMCG, leidt een grote studie die hier uitsluitsel over moet geven.
Alexander Maass bij een apparaat waarmee je een ICD kunt uitlezen en aanpassingen kunt doen aan de instellingen.

Als je door een ziekte van de hartspier een verminderde pompfunctie van het hart hebt, dan heb je een verhoogd risico om plotseling te overlijden door een hartritmestoornis. Dit risico kan worden verminderd door een uit voorzorg ingebrachte defibrillator, zo legt Alexander Maass uit.

Betere behandelingen en medicatie

‘We denken echter dat we nu bij te veel patiënten een ICD inbrengen. De huidige richtlijnen zijn gebaseerd op onderzoeken van zo’n twintig jaar geleden. Sindsdien is er het nodige veranderd. De behandelingen en medicatie zijn verbeterd.  Omdat het kostbaar is om een ICD in te brengen en het ook voor complicaties bij de patiënt kan zorgen, gaan we nu onderzoeken voor wie een ICD écht nodig is en voor wie niet.’

Illustratie: voorbeeld van een ICD


Littekens in de hartspier

Meer dan de helft van de patiënten die nu uit voorzorg een ICD krijgt, heeft er veel baat bij, legt Maass uit. ‘Dit zijn patiënten die een groot hartinfarct hebben gehad en een hart met een slechte pompfunctie hebben.’ Van de andere patiënten met hartfalen die nu een ICD krijgen, is het de vraag of zij deze daadwerkelijk nodig hebben. Maass: ‘Er overlijden nog steeds patiënten met hartfalen aan hartritmestoornissen. Mogelijk heeft dit te maken met littekens in de hartspier. Daarom onderzoeken we of patiënten zonder littekens in het hart (en zonder ICD) een lager risico hebben om te overlijden. En we onderzoeken of een ICD sterfte bij patiënten met littekens in het hart vermindert. Zo hopen we aan te kunnen tonen welke patiënten baat hebben bij een ICD en welke niet.’

Het onderzoek wordt mogelijk gemaakt door het programma Zorgevaluatie & Gepast Gebruik (ZE&GG). ZonMw heeft hiervoor ruim 2 miljoen euro beschikbaar gesteld.